Het recente essay van Keith B. Murray, ‘A Better Metaphor: The Student as Client’, stelt de alomtegenwoordige metafoor van de student als klant in het hoger onderwijs ter discussie. Murray’s argument dat studenten beter als klanten worden gezien, een model dat professionele expertise respecteert en academische nauwkeurigheid handhaaft, brengt ons weg van het oppervlakkige transactionele karakter van de klantmetafoor. De cliëntmetafoor schiet echter nog steeds tekort in het vastleggen van het transformerende doel van onderwijs.
Ik stel voor om studenten weer als burgers te zien, waarbij ik teruggrijp op de historische missie van het hoger onderwijs, waarin hogescholen en universiteiten plaatsen waren waar burgerzinnige individuen konden worden gecultiveerd en studenten konden worden voorbereid om bij te dragen aan de democratische samenleving en het algemeen belang. Deze visie, geworteld in denkers als John Dewey en Alexander Meiklejohn, is uitgehold door marktgestuurde prioriteiten en bureaucratische logica. Het herstellen van de metafoor van de student als burger herwint niet alleen deze burgermissie, maar komt ook tegemoet aan de dringende behoefte aan actieve betrokkenheid in de complexe wereld van vandaag.
Nu we terugkeren naar deze fundamentele principes, is het essentieel om voort te bouwen op de vooruitgang die het hoger onderwijs heeft geboekt bij het bevorderen van inclusiviteit en gelijkheid, en deze niet op te geven. De klaslokalen van vandaag zijn diverser dan ooit, en deze diversiteit verrijkt het concept van burgerschap en verbreedt het tot de geleefde ervaringen en bijdragen van studenten uit historisch gemarginaliseerde gemeenschappen. Het in stand houden van deze vooruitgang zorgt ervoor dat het model van de student als burger alle studenten dient en de pluraliteit van onze democratische samenleving weerspiegelt.
De grenzen van de cliëntmetafoor
Hoewel de cliëntmetafoor het klantmodel verbetert door de nadruk te leggen op professionaliteit en langetermijnresultaten boven onmiddellijke bevrediging, beschouwt zij onderwijs nog steeds als een transactie. In deze visie zijn hoogleraren dienstverleners die gebonden zijn aan professionele normen en die een product in de vorm van kennis- en vaardigheidsontwikkeling leveren aan een klant die op zoek is naar expertise. Zowel het gezag van de hoogleraar als de ontvankelijkheid van de student staan centraal in deze dynamiek.
Maar zelfs deze omkadering positioneert de leerling op subtiele wijze als een passieve ontvanger in het leerproces, waarbij de nadruk wordt gelegd op wat er met of voor hem wordt gedaan in plaats van op wat hij bijdraagt aan de onderwijsdynamiek. De cliënt-professorrelatie, hoewel professioneler, functioneert nog steeds binnen de logica van dienstverlening, waarbij de nadruk ligt op individueel voordeel in plaats van op een collectief doel. Het beperkt de reikwijdte van het onderwijs tot persoonlijk gewin in plaats van tot maatschappelijk welzijn.
Deze enge kadering wijkt af van de manier waarop het hoger onderwijs historisch gezien werd opgevat. Zoals John Dewey benadrukte in Democratie en onderwijsOnderwijs is bedoeld om individuen voor te bereiden op actieve deelname aan het maatschappelijk leven, en niet alleen om professionele kwalificaties te verwerven. De huidige focus op individuele resultaten ondermijnt deze bredere missie, waardoor onderwijs wordt gereduceerd tot een reeks geïsoleerde transacties. Om deze beperkingen te overstijgen, biedt de metafoor van de student als burger een rijker raamwerk, een raamwerk dat participatie, verantwoordelijkheid en gemeenschap benadrukt boven transactie en passiviteit.
De burger als nieuwe (en oude) metafoor
Het herframen van de student als burger is geen nieuw idee. Het is eerder een terugkeer naar de wortels van het hoger onderwijs. Burgerschap impliceert lidmaatschap van een gedeelde gemeenschap waar rechten en verantwoordelijkheden in evenwicht zijn, waar van individuen wordt verwacht dat zij bijdragen aan het algemeen welzijn. In de context van het hoger onderwijs houdt deze dynamiek in dat studenten niet alleen als consumenten of cliënten van een instelling worden gezien, maar als actieve deelnemers aan een leergemeenschap.
Een burger is niet passief; ze engageren, bevragen, overleggen en co-creëren. Ze hebben niet alleen verantwoordelijkheden tegenover zichzelf, maar ook tegenover de gemeenschap waarin ze wonen. Voor studenten betekent dit een toewijding aan rigoureuze intellectuele betrokkenheid en ethisch gedrag, en een bereidheid om bij te dragen aan de collectieve leeromgeving. Voor professoren betekent dit kader het bevorderen van een cultuur waarin studenten de macht krijgen om eigenaar te worden van hun onderwijs en worden aangemoedigd om hun leerproces te zien als onderdeel van een bredere maatschappelijke missie.
Deze visie op burgerschap moet de diversiteit omvatten die het moderne hoger onderwijs nu kenmerkt. Historisch gezien werd de toegang tot de voordelen van onderwijs – en het maatschappelijk doel ervan – beperkt door ras, geslacht en klasse. Tegenwoordig is inclusie niet alleen een morele noodzaak, maar ook essentieel voor het cultiveren van een rijkere en rechtvaardigere academische gemeenschap, een gemeenschap die de bijdragen en perspectieven van alle studenten weerspiegelt en ervoor zorgt dat zij zich eigenaar en keuzevrijheid voelen binnen de instelling. Deze benadering sluit aan bij de visie van Alexander Meiklejohn op experimentele hogescholen, die onderwijs behandelden als voorbereiding op het democratische leven en tegelijkertijd de diversiteit van gedachten en ervaringen omarmden die nodig zijn voor echte samenwerking.
Burgerschap in de praktijk
Hoe zou deze metafoor er in de praktijk uit kunnen zien? Ten eerste zouden instellingen voor hoger onderwijs een duidelijke visie op academisch burgerschap moeten formuleren en deze tijdens toelating en oriëntatie met studenten moeten delen. Studenten moeten begrijpen dat ze een leergemeenschap betreden waar hun betrokkenheid net zo belangrijk is als hun resultaten. Ze moeten worden aangemoedigd om zichzelf te zien als rentmeesters van hun opleiding, om intellectuele nieuwsgierigheid te omarmen en de verantwoordelijkheid om de wereld en hun rol daarin te proberen begrijpen.
Ook docenten zouden zich moeten aanpassen. Degenen die nog steeds de nadruk leggen op autoriteit als de kern van hun rol, zouden zichzelf kunnen positioneren als facilitators en mentoren binnen een democratische leerruimte. Deze verschuiving betekent niet dat normen of nauwkeurigheid moeten worden opgegeven, maar eerder dat er een omgeving moet worden gecreëerd waarin studenten worden uitgenodigd om op zinvolle wijze deel te nemen aan het proces van kenniscreatie.
Activiteiten in de klas kunnen bijvoorbeeld zo worden gestructureerd dat de nadruk wordt gelegd op samenwerking en dialoog, waarbij de deliberatieve processen van het maatschappelijk leven worden weerspiegeld. Opdrachten kunnen studenten aanmoedigen om te worstelen met problemen uit de echte wereld, waarbij de cursusinhoud wordt gekoppeld aan maatschappelijke uitdagingen. Beoordelingen kunnen niet alleen individuele prestaties meten, maar ook bijdragen aan de leergemeenschap, zoals feedback van collega’s, samenwerkingsprojecten of inspanningen op het gebied van maatschappelijke betrokkenheid.
Institutionele implicaties
Deze herkadering zou ook verschuivingen op institutioneel niveau vergen. Beleid en praktijken moeten de waarden van burgerschap weerspiegelen, waarbij de gedeelde verantwoordelijkheid over transactionele relaties wordt benadrukt. Cursusevaluaties zouden studenten bijvoorbeeld kunnen vragen hoe zij hebben bijgedragen aan de leergemeenschap of hoe goed de cursus betekenisvolle betrokkenheid heeft bevorderd. Facultaire ontwikkelingsprogramma’s zouden zich kunnen richten op strategieën voor het cultiveren van de keuzevrijheid van studenten en gemeenschapsopbouw in de klas.
De burgermetafoor stimuleert ook een heroverweging van de relatie van het hoger onderwijs met de samenleving als geheel. Instellingen zouden hun inzet voor publieke betrokkenheid moeten versterken en zichzelf moeten positioneren als ruimtes waar studenten niet alleen leren, maar ook bijdragen aan het aanpakken van urgente sociale kwesties. Partnerschappen met lokale gemeenschapsorganisaties, leermogelijkheden en projecten die studenten in staat stellen hun kennis in maatschappelijke contexten toe te passen, zouden een integraal onderdeel van de academische ervaring worden.
Om de burgermetafoor volledig te omarmen, moeten instellingen voor hoger onderwijs zich ook zelf als gemeenschappen gedragen, waarbij docenten en personeel worden behandeld als burgers met een stem bij het vormgeven van de collectieve missie. Deze aanpak herstelt de gedeelde bestuursmodellen die ooit de norm waren in het hoger onderwijs. Zoals Dewey betoogde, gedijt onderwijs wanneer het democratische processen weerspiegelt en wederzijds respect, samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid bevordert.
Op weg naar een nieuw model
Murray heeft gelijk als hij de metafoor van de klant afwijst en pleit voor een professionelere invulling van de relatie student-professor. Maar om het transformerende potentieel van onderwijs werkelijk te eren, moeten we zelfs verder gaan dan het cliëntmodel. De student als burger weerspiegelt het wederkerige, participatieve karakter van onderwijs en sluit aan bij de bredere democratische missie van hogescholen en universiteiten.
Het herstellen van deze visie biedt een duidelijk pad voorwaarts: hogescholen kunnen een cultuur cultiveren waarin studenten hun opleiding niet als een transactie zien, maar als een gedeelde onderneming, die hen voorbereidt om niet alleen leiding te geven in hun carrière, maar ook in hun gemeenschap. Deze herformulering daagt ons allemaal uit om dieper na te denken over onze rollen en verantwoordelijkheden in de academische en maatschappelijke gemeenschappen die we delen, en ervoor te zorgen dat de vooruitgang in de richting van inclusie voortduurt als onderdeel van deze rijkere visie op burgerschap.